Prevlaka eiland, ook bekend als Ostrvo Cvijeća, het eiland van bloemen is gelegen nabij de stad Tivat, in de Baai van Kotor. Het eiland is 300 meter lang en 200 meter breed. Het is verbonden met het vasteland door een smalle zandbrug. Het eiland was de residentie van de stad van het bisdom van Zeta van de 13e tot de 15e eeuw. Het was een toeristisch resort voor het militaire personeel, gesloten voor het grote publiek in de periode van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië. Het is vandaag bevolkt met ongeveer honderd mensen, voornamelijk woonachtig in bungalows. Prevlaka eiland mag niet verward worden met het schiereiland Prevlaka, ook gevestigd in de Baai van Kotor, maar behorende tot Kroatië. Op het eiland Prevlaka is er ook een beroemd klooster van de aartsengel Michael, die een restauratie ondergaat. Het klooster van vandaag ligt op bijna dezelfde locatie, van het vorige dat door de Venetiaanse Republiek in 1441 werd verwoest, nadat er er geruchten werden vernomen van een pest uitbraak. Recent onderzoek door de Militaire Medische Academie in Belgrado, met behulp van overgebleven resten van monniken uit die tijd, heeft aangetoond dat de monniken waarschijnlijk gestorven zijn door arseenvergiftiging.
Het eiland is verbonden met het verhaal van graaf Ekaterina Vlastelinović, getrouwd met de rijke Ilija Veselinović uit Risan. Op haar 25ste jaar wordt Katerina een weduwe en maakt de belofte om nooit meer te trouwen. Voor 400 gouden munten koopt ze een derde van Prevlaka van de nakomelingen van de Druško familie uit Kotor. Al de rijkdom en erfenis gebruikte ze voor de wederopbouw van de vernietigde religieuze gebouwen. Dankzij haar werd de kerk van Sv. Trojica herbouwd. Hoewel ze nooit een uniform droeg, werd ze een non en stichter van het klooster. Als dame van hoge klasse koos ze voor de rest van haar leven voor asceticisme. Aan het eind van haar leven gaf zij alle eigendommen van haar aan Petar II Petrovic Njegos, met wie ze in het leven vaak in contact had. Ze is overleden door een onbekende oorzaak, op 2 maart 1842 op Prevlaka waar ze nog rust.